GESCHIEDENIS VAN OENKERK, GIEKERK EN WIJNS

hoofdstuk 7


De%20Nie-Ouwendiijk-Kamminga_hf.jpg


ds. De Nie



7. Geschiedenis van de kerkvoogdij van Oenkerk

 

Voor vanavond had ik op mij genomen u iets te vertellen van de geschiedenis van de kerkvoogdij van Oenkerk. In deze drukke weken ontbreekt me eigenlijk de tijd om al mijn aantekeningen systema­tisch door te werken en te ordenen. Het zal dus wel bij een vluchtige, verre van grondige schets moeten blijven.

De kerkvoogdij van Oenkerk is vanouds de rijkste geweest van de drie kerkvoogdijen in onze gemeente, zover onze oudste gegevens tenminste gaan (1511).

De R.K. kerkvoogdijen van Oenkerk en Giekerk ontlopen elkaar niet zoveel. Ik schat de opbrengst van de goederen van Oenkerk in 1511 op 12 floreen, die van Giekerk op 11,5 en die van Wijns op 6.

De opbrengsten der kerkegoederen in het jaar 1580, beginjaar der Hervorming, en dus ook het beginjaar der Herv. kerkvoogdijen, zijn ons precies bekend. Het is wel aardig ze op een rijtje te horen:

kerkvoogdijen  O. 43 gg    G. 32 gg    W. 16 gg
vicarie              O. 37 gg    G. 29 gg
                        --------    --------        --------
                        O. 80 gg    G. 61 gg    W. 16 gg

Ik vermoed dat uit hoofde van die grotere welgesteldheid, als ook van de diverse States te Oenkerk, deze plaats de hoofdplaats is geworden van de combinatie Oenkerk, Giekerk en Wijns en de predikant daarom hier kwam te wonen. Oenkerk was ook wat zielen­tal betreft het grootst. Dit maak ik op uit de aantallen lidma­ten:

                         1650          1730      1860      1950
        Oenkerk        48              94             100         142
        Giekerk         43              39               45         167
        Wijns            37              15                29          35

Aanvankelijk in Oenkerk dus een flinke groei en in Wijns en Giekerk een achteruitgang. Na 1580 gaan Wijns en Giekerk weer vooruit. Giekerk overvleugelt tenslotte Oenkerk, doch Wijns blijft achter. Dit zijn geen zuivere bevolkingscijfers maar lidmatencijfers, ze geven dus geen volstrekt geldig beeld.

Wat de welgesteldheid der kerkvoogdijen betreft, in Giekerk neemt die hand  over hand toe. Kort na  1700 worden diverse boerderijen eigendom van de kerk (of door koop of door erflating, dat weet ik niet).

De kerkvoogdij van Oenkerk bezat vele landen die in latere tijd verloren zijn gegaan door verkoop in jaren die financieel erg slecht waren, en ook door gedwongen verkoop, ten bate van het Rijk in de Franse tijd. Ik zal u eerst iets van het oude begin van de kerk van Oenkerk vertellen.

Daar was allereerst de oude vicarie-sate die later door de kerk gebruikt werd. Ze lag ten westen van het kerkhof, in het land. De gronden liepen tot en met waar J. Rijpstra nu woont. Een deel van die gronden, het deel het meest naar Wijns toe, werd in 1788 in eeuwige erfpacht uitgegeven aan de fam. v. Heemstra, waarvan een lid de vicarie-sate in huur had. Voor die erfpacht betaalden zij 16,-. Deze erfpacht wordt nu nog betaald, namelijk in gedeelten door:

              R. Riedstra               4,30
              J. Rijpstra                 1,50
              J. Faber                    4,-
              Wed. K. Boonstra    2,-
              Wed. L. v.d. Bij        1,-
                                               ------
                                              12,80   (In 1832 20% eraf.)

Het boerderijtje dat net op de zuidwest kant van het kerkhof stond, werd in 1873 afgebroken en de landen werden voortaan verhuurd.

Dan bezat de kerk zelf vanouds een sate waarvan de boerderij stond ten noorden van onze huidige kerkvoogd Faber, dus ongeveer waar nu het tuinmanshuis van Stania staat. Er hoorde 28 p.m. land bij. Dat lag voor een deel recht tegenover de omgeving van Lonnehof en achter het groene kruis gebouwtje. Het huis van Rijpke Lijlstra en het groene kruis huisje staan op de oude jister daarvan, die eigendom was van de pastorie. Verder bezat deze sate 2 à 3 p.m. bouwland op het Oenkerkster Oudland en 12 p.m. mieden in de Wijnzerpolder, een klein eindje over de Murksbrug, aan de rechterkant (A 69). Deze sate is in 1723 reeds bij stukken verkocht voor 1230,-. Dat was een gevolg van de grote kostbare torenreparatie en kerkreparatie in 1712 en 1714. Er was geen ander middel om van deze schulden af te komen.

 
Verder bezat de kerk nog landen tussen de Offemeer en de Rhala-dijk in de zogenaamde Kolkvenne, 13 p.m., en een heel stuk van de Rhaladijk (vroeger Kolkfenne loon geheten). Het meerendeel hiervan is in de Franse tijd verkocht. Een stukje van 4 p.m. in de Kolkvenne dat overbleef is in 1922 verkocht.

In de Franse tijd werd ook 6 p.m. liggende langs de Offemeer verkocht. Dat land lag ten zuiden van de Offemeer, dicht bij de Murk, en het draagt sinds overoude tijden de naam "Adsera deel", een naam die er op wijst dat bij de verdeling der gronden in den begintijd dit stuk aan een zekere Atze toegewezen werd.

Ten zuiden van de Uilemeer, halverwege Wijns, lag op het zuider­meen­schar aan elkaar de 9 en de 5 p.m. Deze stukken waren zwaar met florenen belast en werden heel vaak alleen voor de belasting verhuurd. Daarom waren de kerkvoogden blij dat ze eraf waren, toen ze in 1734 de kans kregen ze in erfpacht uit te geven aan Thomas Pijters in Wijns, voor zegge en schrijve 1 gulden en 10 stuivers! Deze erfpacht is later in tweeën gesplitst, het ene deel is in 1856 afgekocht voor 11,20 en het andere in 1859 voor 11,-! Daar zijn dus 14 p.m. mee heen gegaan. Eeuwig durende erfpachten zijn op den duur altijd onvoordelig!

In de Kampen, dicht bij de Poel, aan de kant van de Murk, lagen oudtijds 3 kleine stukjes kerkegrond. Twee waren elk 0,5 p.m. groot en zijn in de Franse tijd verkocht. Een stukje van 0,1 p.m. of nog kleiner, lag vlak aan de Murk. Het werd in de oudste tijden "A tiensie" genoemd. Later droeg het sinds 1600 de naam Kostver­loren, oftewel de kerkvisserije in de Murk. Ik krijg de indruk dat het vooral om het visrecht dat er aan verbon­den was verpacht werd. In 1938 is het verkocht voor een kleinigheid.

Interessant is ook het begin van de kerkvoogdij en de kerkebuurt. Vanouds hoorde de hele kerkebuurt ten zuiden van de Oenkerker vaart aan de kerk, dus de hele streek waar nu wonen Dirk Wesse­luis, Boonstra, Tasma en al de kleine huisjes, Keimpe v.d. Meer, Bote de Jong, Strikwarda, Kinderman, Herder, Café Visser, Wed. Vermeeren, de herberg, Auke Douma, de hele rij van R. Oostwoud, A. en M. Wieger de Vries, de spaarbank, het huis van politie Veenstra, waar nu Bote de Jong woont, en de kleine huisjes daarachter. Deze streek heette vanouds de Dobakker.

Op dit  hele terrein  zijn  in  de loop  ter  tijden  stukjes  in erfpacht uitgegeven. Allereerst de huisplaats en hiem voor de herberg. Nu nog betaalt de fam. de Boer deze oeroude erfpacht. Th­ans 0,56 per jaar! Van de vroegere Dobakker betalen thans nog erfpacht: P. Boonstra 0,70 (uitgegeven in 1787) en Sake Veenstra 0,80 (ook uitgegeven in 1787) en het burgerlijk armbestuur 1,40 (uitgegeven 1780 en 1787). Bote de Jong en Keimpe v.d. Meer kochten de hunnen, die veel ouder was, af in 1933. Op de plek waar de fam. Kinderman woont werd in 1730 een huis gesticht op de kerkegrond door de schipper Wijtse Wijmers. In 1933 kocht Kees Kinderman een erfpacht van 0,56 af.

De wegen in de buurt van Oenkerk hoorden ook allen tot de kerkvoogdij. Vandaar dat die ze indertijd zelf bestraat heeft. In 1896 is de straatweg naar de kerk aangelegd voor 600,-. In 1899 de straatweg naar de vaart, langs bakker Dam voor 417,-. In 1916 werd het pad achter het hek naar de kerk bestraat voor 400,-. In 1920 werd de straatweg van de pastorie naar de kerk aan de gemeente overgedragen wat de kerk 400,- kostte.

1657, waarschuwing aan Dirk Jacobs Kr. nopens het beslag van de loon zonder consent of vragen aan de kerkvoogden en de Dirk zijn schapen met de hoenders te verbrengen. Oudtijds behoorde de hele Wijserdijk van de kerk tot aan de Murksbrug aan de kerkvoogdij. Hij werd geregeld voor flinke bedragen verpacht. Heel vroeger werd hij als armenweide gebruikt. De personen die hiervan gebruik maakten, werden "schamelruiters" genoemd. In 1657 bepaalde de kerk dat niemand er meer dan 2 koeien op mocht jagen. Behalve een zekere Sasker Reijn Wesse, die 4 schapen mocht weiden. Ieder die van de loon gebruik maakte moest een week als hoeder bij de schapen en koeien oppassen. In de Franse tijd werd de kerkeloon voor het grootste deel verkocht, voor de voor die dagen flinke som van 200,-. Over bleven nog helemaal aan het eind, bij de Murksbrug, een paar bredere plekken aan weerskanten, de zoge­naamde brugplakken, 2 p.m. samen, links en rechts. Daar is nu nog maar een stukje van 14 are van over.

Behalve het reeds genoemde zijn er nog verscheidene andere stukken en stukjes land eigendom van de kerk geweest, waar ik nu maar niet verder op in ga.

Van sommigen van deze oude eigendommen worden nu nog kleine grondpachten  betaald,  o.a. door  de heer Wuite, Ritske Faber en de fam. van Sminia van hun huisplaatsen voor een akker op Oenkerker Oudland.

Door Age Bouma werd ook altijd 0,56 grondpacht betaald, die nu door de Wed. geweigerd wordt. Deze grondpacht is de oudste van de tegenwoordige, hij bestond al in 1581 en lag op een boerderij te Oudkerk. Nog voor de Kerkhervorming heeft deze sate een stuk land van de kerk van Oenkerk in erfpacht gekregen. Deze sate heet in 1693 Stuwnbosch, ook Stourdabosch, later Stuivenbosch. In 1878 werd de grondpacht 0,56 nog betaald door de eigenaar v. Heloma. Later werd het betaald door Age Bouma als huurder van de boerde­rij. Nu zou naar alle waarschijnlijkheid de fam. Sikma moeten betalen. Van 1821 tot 1823 was er ook een Sikma op, Sjoerd Jacobs Sikma. Oude grondpachten uit Eijzinga State, Sminia State, Wijnia (Unia) sate en Meckema-sate zijn na de Kerkhervorming afgekocht of verloren gegaan.

Nu zal ik nog iets vertellen van het beeld dat de oude kerkreke­ningen, die beginnen uit 1630, ons laten zien.

Allerlei woordgebruik herinnert nog aan de R.K. tijd, die nog maar 50 jaar achter de rug is! De dominee wordt geregeld genoemd "ons pastoor" en zijn zonen "ons pastoorszoon". Het schoolmees­terstraktement loopt van Maria Lichtmis tot H. Jacob. Ook de datum allerheiligen is nog lang in gebruik gebleven.

Wij zien in de boeken dat de kerk ook een taak had op het gebied der armen­zorg. De kerk van Wijns had vroeger tijden, dat verreweg het grootste deel der uitgaven aan de armen heenging, hetgeen een drukkende last betekende. Dat hield pas op in 1810, toen het burgerlijk armbestuur van Wijns werd opgericht als zelfstandig lichaam, los van de kerk. Wanneer dit in Oenkerk gebeurd is, weet ik niet. In Oenkerk hebben echter de armenuitgaven nooit zo sterk gedrukt op de kerk als in Wijns.

U zult u afvragen, was dat geen taak voor de diaconie? Die bestond toch ook? Ja, de diaconie bestond ook, sinds de Hervor­mingstijd, maar zij verzorgde alleen de arme lidmaten van de gemeente. De niet-lidmaten, de zogenaamde dorpsarmen, werden vanouds door de kerkvoogdij en later door het burgerlijk armbe­stuur onderhouden. De kerkvoogdij liet van ouds brood bakken voor de armen. Dat vinden we al sinds 1630 in de rekeningen. Ook vreemdelingen  die  hier  langskwamen,  kregen  van  de kerk  een aalmoes. Je vindt dit eeuwenlang vermeld: weggelopen slaven, gevluchte onderwijzers, soldaten en invaliden. Ook veel zoge­naamde heidens die door de kerkvoogdij met een bepaald bedrag afgekocht worden. Ook armen uit de omtrek hielden vaak een bedeltocht. Meest hadden ze een aanbevelingsbrief van de grietman of ander hooggeplaatste bij zich. Enkele voorbeelden:

1640: een bootgesel die toonder aan zijn arm en andere plaatsen, op het schip van de Duinkerkers geschoten is, 10 stuivers.
1698: aan twee arme wijven van Bergum met bescheit 8 stuivers.
1644: aan twee verdreven schoolmeesters 4 stuivers.
1647: een arme schotsman 6 stuivers.
1647: 3 arme mannen met bescheit van Zuid-Holland, Pr. v. Or., 12 stuivers.
1650: aan een vrouw welke bescheit hadde dat haar broeder bij de Turk gevangen was 1-2-0.
1651: aan een slaaf 6 stuivers.
Aan een man die H. Pieter al zijn goed in het water verloren had 12 stuivers.
1656: aan een persoon verklarende een edelman te wezen 12 stuivers.

etc., etc, etc.

 De zwaarste lasten die op de kerk drukken komen van het onderhoud der gebouwen. De eerste grote reparatie waarvan we horen, is die van de toren in 1654. Al jaren is er aan gedokterd, maar nu zal het wat uitvoeriger gebeuren. Van Ds. Abt-Stiefkind te Deinum, wordt 500,- geleend (toen kon dat). De middelen lieten niet toe het werkelijk punctueel in orde te maken. Vooral omdat er nog meer kwam kijken, n.l. de nodige reparatie en nieuwbouw van de pastorie in 1661. Daarom moet de kerk weer bij drie personen geld lenen en een paar kleine uitgezette bedragjes opvragen. Als in 1670 het klokhuis in de toren vernieuwd moet worden, wat 500,- kost, moet ook daarvoor geld worden geleend.

De kerk zat slecht bij kas, omdat de landen die er waren voor het meerendeel niet veel opbrachten. Zoals ik al zei, er waren percelen die men gewoon voor de schulden verhuurde. Daar kwam geen halve cent inkomen van.

Het blijft  met de  toren een  lijen. In  1685 wordt  er weer 1,5 duizend steen aan verbruikt, maar het is alles oplappen, het helpt niet afdoende. In 1686 worden een paar akkers verkocht, waarschijnlijk ook om een steentje bij te dragen.

In 1695 moet het achterhuis van de vicarie sate voor het kerkhof geheel vernieuwd worden. Maar het allernodigste blijft de toren en de kerk zelf. Er is echter geen geld. Dan maar weer lenen. En op die manier wordt in 1712 ruim 1000,- uitgegeven voor kerk en parochie. De toren moet voor een deel afgebroken worden. Ze staat op invallen. Aan de grietman van Sminia wordt een dringend smeek­schrift gezonden om hulp. Alle mogelijkheden worden bekeken en het werk wordt in 1714 uitgevoerd. Eilof Johannes, timmerman te Wijns, heeft het opzicht van het werk. Dezelfde bouwde de kerk van Hardegarijp. Meer als 2000,- moet er voor opgenomen worden.

Men heeft toen ook iets bijzonders bedacht om geld binnen te krijgen. De kerk organiseert in 1714 een grote verloting met een soort toneelvertoning erbij. Drukker Coumans te Leeuwarden drukt voor 7,- loten, hoeveel weten we niet. En de trekking schijnt met vermakelijkheden gepaard gegaan te zijn. Het grietenijbestuur van Bergum was erbij uitgenodigd. Een tiater wordt gebouwd van zeildoek. Gerrit Hendrix Trompetter ontvangt 7-4-0 wegens het trompetblazen op de tiater ten dienste van de loterij. En we weten nog precies wie de prijzen uit de bus trok: aan Pijtter Jurgens betaalt de kerkvoogdij namelijk 1-10-0 uit voor zijn zoontje wegens trekken der sedels uit de bussen.

Hoeveel de loterij opbracht weten we jammer genoeg niet, daar de ontvangstbladzij­den van 1714 als enige in de kerkeboeken ontbra­ken. Afdoende schijnt het in ieder geval niet geweest te zijn, want om de schulden van kerkgebouw en toren af te lossen, wordt de hulp van de ingezeten ingeroepen. Zij betalen sinds 1716 jaarlijks een hoofdelijke omslag ter aflossing van de schulden (150,-).

Deze omslag werd oudtijds anders geheven dan tegenwoordig. Vroeger werd die omslag geheven naar het landbezit. Meestal ging het zo: vanouds was elk stuk land belast met een aantal florenen (stamt uit 1511). Eigenaars van gronden zijn floreenplichtigen. Zij en de kerkvoogdij beheren de kerk (Drente: volle boer in de marke, volle boer in de karke).

Hier ging het in 1716 wat anders: iedere grondeigenaar moest 2,5% van de huur aan de kerk betalen. Dit duurde van 1716 tot 1724. In dit laatste jaar besloot de kerk noodgedwongen om ter afdoening van schulden de kleine kerkeplaats ten noorden van Sietse Faber bij stukken te verkopen. Opbrengst 1227,-. Na aftrek van kosten blijft 900,- over!

De ingezetenen dachten zeker, nu redt de kerk zich wel, want in 1725 lezen we dat de ingezetenen moeten verschijnen voor de grietman wegens het niet betalen der belasting voor de kerk, maar die betaling is toch opgehouden. De kerk scharrelt wat door. Als in 1745 de pastorie uitvoerig hersteld moet worden, leent men 350,- van de kerkvoogdij van Wijns, die toen blijkbaar het beter kon doen dan tegenwoordig. Pas na 12 jaar werd dit bedrag afgelost.

In de moeilijke jaren werd ook besloten om een bekken op het kerkhof te plaatsen. Voor het eerst in 1749. We horen dan in de volgende jaren precies wie er overlijden en wanneer ze begraven worden. De kindersterfte blijkt ontstellend groot te zijn, b.v.:

        1751      6 volw.  5 kind.
        1752      5 volw.  4 kind.
        1753      2 volw.  6 kind.
        1754      5 volw.  7 kind.

In 1754 horen we voor het eerst van plaatsenverhuur in de kerk, ook al ter vergroting van inkomsten. Maar het is misère en het blijft misère met de kerk. In hetzelfde jaar 1754 roept grietman v. Altena de ingezetenen samen in de kerk om te overleggen op welke wijze de vervallen zaken van deze kerk zouden kunnen worden hersteld, hoe de schulden die op de kerk drukken afbe­taald kunnen worden en verder hoe de pastoriewoning op een ordentelijke wijze onderhou­den kan worden. Besloten wordt dat jaarlijks van iedere carolus­gulden huur 12 penningen voor de kerk zijn (1 car gold. had 28 stuivers iedere stuiver 16 penningen), twee derde voor de eigenaar en één derde voor de gebruiker. Er staat nog bij dat door de slappigheid der boeren tengevolge van de sterfte van het rundvee, de financiën der kerk zoverre zijn achter geraakt, dat de kerk niet in staat is het nodige onderhoud aan de kerk te verrichten en geen alimentaire penningen aan de armen kan verschaffen en ten enen male ontbloot is van penningen voor afbetaling van schulden.

In 1756 gaan de huren gelukkig weer stijgen en in 1757 krijgt Wijns zijn geld terug.

1764 is een rampjaar voor vele gezinnen. Alleen al in de maand maart sterven 11 volwassenen, w.o. echtpaar. In april sterven 8 personen, w.o. de vrouw van ds. Hemsing en 2 mannen, die broers zijn van elkaar. In totaal sterven in 1764 30 personen. Het is dus een zware epidemie geweest, waarschijnlijk de pest.

In 1765 zijn de huren weer best op peil (8 per p.m.). De rekening sluit in 1765 met een saldo van 1000,-!

Het volgend jaar komen de ingezetenen weer bijeen: de grietman deelt mede dat de kerkebeurs nu weer in ordentelijke staat is. Dus kan de omslag wel ophouden. Maar er is weer wat anders: de diaconie kan de armen niet meer behoorlijk verzorgen. Besloten wordt de omslag door te laten gaan, minstens 1 à 2 jaar, maar nu voor de diaconie. In 1768 wordt dit opnieuw verlengd, omdat de diaconie er niet buiten kan.

In 1769 wordt een oude klok uit de toren, die gebarsten is, door klokgieter Boschardt te Enkhuizen voor bijna 500,- tot een nieuwe vergoten. De kerk zit er nu veel beter bij. In 1770 wordt zelfs een landsobligatie van 500,- gekocht. En allerlei kar­weitjes worden uitgevoerd, o.a. wordt de dam van het groot gemeenschar op kosten van de kerk van kiezel voorzien.

Al te menselijk is een post uit 1777. Als de Oenkerker vaart geslat wordt, geeft de kerkvoogdij jenever aan de vaartslatters om de aarde wat naar onze zin uit te werpen. Trouwens men lustte oudtijds wel een slokje. Bij het afleggen der kerkrekeningen, werd vanaf 1630 1,5 à 2 tonnen bier genoten!

In 1783 wordt weer geld door de kerk uitgegeven op rente. Het gaat dus best. In 1785 wordt door de Wed. Gerben Klares de knoppen op het vierkant in de kerk cadeau gedaan. In 1791 weer een bewijs van voorspoed: een landsobligatie van 1000,- wordt door de kerk gekocht. Het volgend jaar moet de toren weer dringend worden hersteld. Na 80 jaren is hij alweer bouwvallig. Gerrit Wijbes, timmerman te Wijns, knapt hem op voor 1500,-. Toch blijft er een saldo van 260,- op de rekening. Ook de grote verbouwing van het schoolhuis kan er in 1794 en 1795 af en nog zijn er baten.

We zijn  nu in  de Franse  tijd,  en dan  komt de  slag die  alle kerkelijke instellingen getroffen heeft: kerkvoogdij, diaconie en pastorie moeten op last van Napoleon een zesde deel van de geldwaarde der bezittingen aan het Rijk betalen. Kort daarop gevolgd door een vijfde van de rest. Bij elkaar dus een derde van het geheel. De bezittingen worden op waarde getaxeerd en van dit flinke bedrag moet een derde betaald worden. Elke kerkvoogdij en diaconie en pastorie heeft dit moeten doen.

Er moet dus grond verkocht worden. 22 p.m. wordt van de kerk van Oenkerk verkocht (w.o. 9 p.m. in de Kolkvenne boven de Rhaladijk en 6 p.m. in Adseradeel). Ook 2 wegen die als weiland gebruikt werden gaan van de hand, de kolkfenneloon, een stuk van de Rhaladijk, en de Wijnserdijk van de Buren tot aan de Murksbrug. Alles totaal brengt 1374,- op. Aan het Rijk wordt 1170,- betaald.

De kerk van Oenkerk floreerde echter zo, dat deze verkoop van bezit haar niet gedeerd heeft. Batige saldi blijven en nemen zelfs flink toe! We zijn in de Franse tijd, de tijd der Bataven en patriotten. In 1798 wordt de koker om de vrijheidsboom te Oenkerk op kosten van de kerk geverfd. Men heeft dus ook hier om de vrijheidsboom gedanst.

Bij allerlei gebeurtenissen moet de klok luiden. In 1798 bij de aanneming van de nieuwe staatsregeling, in 1799 op het nationaal feest en in de herfst wegens de viering van de capitulatie der Engelsen en het vertrek van de Engelsen van onze kusten. In 1806 luidt de klok voor de nieuwe koning van Holland (5,-, dus een hele poos).

Het volgend jaar doet een nieuwigheid intree in het kerkelijke leven van Oenkerk. Vroeger waren er alleen morgen- en middag­diensten in de kerk, maar thans worden blakers aangeschaft en ieder jaar een hoeveelheid kaarsen. Nu (1807) werden er dus avonddiensten ingevoerd. Ook op de preekstoel kwamen 2 kandelaars te staan.

De kerkrekeningen worden nu afgelegd op het gemeentehuis te Oenkerk. De oude grietenij is in mootjes geknipt en Oenkerk is een afzonderlijke gemeente geworden (+ Oudkerk, Giekerk, Wijns en Rijperkerk waarschijnlijk). De burgemeester C.S. v. Heemstra woont op Heemstra State. Hij is het hoofd van de communi Oenkerk. In 1814  luiden de klokken echter op de blijde tijding van Vrede, en aan het Franse bewind komt spoedig een eind. Dan komt de grietman te Bergum weer. In 1814 luiden de klokken opnieuw voor de verjaardag van de Princesse van Orange en Nassau, en in 1815 bij de proclamatie van Willem I.

Een ramp 2 jaar voor de Franse tijd heb ik nog niet verteld, in 1793. In de Leeuwarder Courant van 10 april 1793 lezen we het volgende: brand te Oenkerk, w.o. de pastorie. Ik krijg echter niet de indruk dat de pastorie geheel opgebrand is. In de kerkrekeningen kan ik van nieuwbouw niets vinden. Het huis zal wel geleden hebben, daarom wordt in 1828 besloten tot de bouw van een nieuwe pastorie. De kerk heeft nog wel batig saldi, maar moet toch geld opnemen voor zo grote onkosten. Mevr. van Heemstra leent 2000,-. En ook de inwoners van Oenkerk slaan de handen ineen en geven 208,-. Ook het volgend jaar geven ze nog een kleine 200,-. De nieuwe pastorie kostte 3600,-. Geen wonder dat nog 1000,- erbij geleend moet worden van de heer Miedema te Oudkerk.

Om van deze schulden af te komen moeten de floreenplichtigen bijspringen. Er wordt sedert 1833 kerkelijke belasting op de florenen geheven, die 400,- per jaar opbrengt. In 1835 weigert een enkele, die inmiddels tot de nieuw gestichte Gereformeerde kerk is overgegaan, te betalen. Maar het zijn er maar een stuk of wat, en brengt slechts 8,- schade. In 1840 houdt deze floreen­omslag op, alle schuld is nu weer afbetaald. De steun der floreenplichtigen was groot geweest, 400,- per jaar. En de gewone ontvangsten van de kerk uit grondpacht, zitplaatsen, graven etc. was 470,- per jaar! Het hielp dus veel.

24 jaar na de bouw van de nieuwe pastorie (1852) wordt deze aanzienlijk uitgebreid met een kamer en koetshuis. De kerkvoogdij van Giekerk steunt hierbij met 100,- en een renteloos voorschot van 200,-. De eerste maal dat Giekerk Oenkerk heeft geholpen. Wel betaalde Giekerk al meer dan een eeuw, evenals Wijns, een derde van de baggelaar voor de catechisaties en de pastorie en een derde van de beroepingskosten, maar dat was niet meer dan plicht.

In het nieuwe koetshuis plaatste de nieuwe predikant Ds. v. Kleffens zijn sjees. Over die sjees het volgende:


(brief aan de Giekerk en Oenkerk polder)

 

Het kerkbezoek schijnt in deze tijd best te zijn. In 1855 worden 58 stoelen bijgekocht. En als Ds. v. Kleffens het volgend jaar bedankt voor een beroep in Oostrum, krijgt hij van alle drie dorpen een cadeau.

Ds. v. Kleffens wil graag een apart gebouwtje om te catechiseren, dus niet meer in de pastorie. Hij leent hiervoor 200,- aan de kerk (dat kon dus), en in 1861 wordt het gebouwd, voor de helft door Oenkerk en Giekerk betaald. Het kwam te staan op de plaats waar nu Klaas Sikma woont, op kerkegrond naast de school, 700,-.

Al gauw krijgt Ds. v. KLeffens zijn geld terug, want in 1868/69 begint een bloeitijd van de ontvangsten. De grondpachten stijgen zeer veel. Als de vader van Bote de Jong, Tet de Jong, in 1868 de toren repareert voor 600,- en een nieuw houten dak op een deel van de kerk maakt voor 200,- kan dat zonder bezwaar. In 1871 ontvangt de kerk een geheel nieuwe bekoepeling voor 500,-. In dat zelfde jaar verandert er iets met de school (gemeente, erfpacht 2,- per jaar). De onderwijzer wordt dus nu geheel kerkedienaar af. Hij wordt ook voorzanger af, want in 1872 krijgt de kerk een orgel! Ze krijgt het kerkorgel geheel cadeau. Een prachtig geschenk van .......

In 1876 verschijnt er zelfs een kachel in de kerk. Vroeger zat men altijd in de kou al duurde de preek nog wel langer dan tegenwoordig (alleen stoven).

Er bestaat in deze jaren ook een eigen dorpsbibliotheek te Oenkerk, waaraan de kerk subsidie geeft.

Inmiddels is de nieuwe pastorie in 1828 gebouwd, aan zijn eind of voldoet niet meer aan de eisen in die dagen (1879) gesteld. Er zal een nieuwe gebouwd worden, de tegenwoordige. De oude op afbraak verkocht levert 500,- op en Mevr. Loosema leent 10000,‑ ­(2000 renteloos). De bouwkosten bedragen 12300,-. Tijdelijk woont de nieuw gekozen predikant Ds. v. Iterson in de woning van Mej. G.G.P. Rinia v. Nauta. De kerkvoogdij van Giekerk heeft aan de pastorie van Oenkerk niets betaald. Daarover is wel enige wrijving ontstaan.

Het catechisatiegebouw wordt in die jaren geheel eigendom van Oenkerk, want Giekerk bouwt een nieuwe catechiseerkamer op de grens  Oenkerk-Giekerk  waar Ds. Iterson voortaan zijn onderricht  zou geven. Dat is dus de voorloper van het huidige gemeente­gebouw, dat pas in 1911 op diezelfde plaats gebouwd wordt. De oude catechiseerkamer van Oenkerk wordt nu naaischool, gehuurd door Mej. R. v. Nauta en in 1890 verkocht aan kleermaker Krol voor 370,-.

Als de kerk zit met de aflossing der schuld van de bouw van de pastorie (waar ze van 1879 tot 1914 over gedaan heeft) besluit ze om ook een begrafenisbus in te stellen, waar ook de diaconie een deel van ontvangt.

In 1888 wordt de gemeente geheel en al eigenaar van school en onderwijzerswoning voor 100,-.

De huren stijgen weer in de 90er jaren, de landbouw crisis van 1880 heeft voor de kerk van Oenkerk geen noodlottige gevolgen gehad. In de 90er jaren worden hele stukken weg in Oenkerk door de kerk bestraat, waar honderden guldens mee gemoeid zijn. Enkele ingezetenen dragen hier soms een steentje toe bij, o.a. de schippers Feenstra en E. Boonstra in 1900.

In 1903 wordt de toren, nok, dak en steunbeen van de kerk gerepareerd voor 550,-. Ter vermindering van de lening voor de pastorie verkoopt de kerk in 1908 voor 3000,- grootboek. Ze heeft ook 1000,- daarvan nodig voor de bouw van een nieuwe woning voor de doodgraver (1908). Ook het brugje achter de woning wordt dan gemaakt. In 1910 wordt de pastorie voor 750,- opge­knapt, waartoe Wijns 100,- bijdraagt. Giekerk zover ik weet niets.

In 1914 is de kerk geheel schuldvrij zoals ik zei, zelfs een kerkherstelling het jaar tevoren door Bote de Jong, wat 1500,- kostte, leverde geen bezwaar op. De kerk boert financieel uitstekend. Bijna 9500,- grootboek wordt aangekocht in 1921 (voor amper 4900,-). Dit is mogelijk door de verkoop van het laatste land in de kolkvenne voor 4000,- en een legaat van 1000,- van Mej. C. Rinia v. Nauta. Door allerlei uitgaven in datzelfde jaar 1921, o.a. electrisch licht aanleg in de pastorie en twee nieuwe klokluidinrichtingen voor 1000,-, is er een klein nadelig saldo, dat in 1922 door een hoofdelijke omslag wordt weggewerkt.

Trouwens ook de landhuren vliegen enorm omhoog, en ondanks de aanslag van de  Raad van Bestuur, waaraan in 1922 1020,- betaald moet worden, is er een saldo van 1400,-. De hoofdelijke omslag gaat echter door, hoewel de kerk er zonder ook kan komen. Het is trouwens een klein bedrag, 180,- per jaar. Het saldo loopt in de komende jaren op tot 7000,-. Maar in 1927 komt dat van pas bij het grote herstellingswerk aan de toren (de rode muur) voor 4100,- en het herstel van de muren van de kerk voor 500,- en een nieuw uurwerk voor 1000,-. Toch blijft er een saldo van 2500,-, wel een bewijs van de geweldige bloei van de kerk!

De landhuren staan op het hoogste punt. Uit de landen alleen komt jaarlijks 2300,- binnen (nu 1220,-, dus de helft, terwijl de andere onkosten enorm gestegen zijn). Geen wonder dat in 1928 de pastorie verhuurd kan worden voor 4300,- bij de komst van Ds. de Vries. Het volgend jaar komt er electrisch licht in de kerk voor 500,-. De hoofdelijke omslag brengt nu meer op, n.l. 300,-. Dat was na al deze uitgaven wel even nodig. Maar spoedig komt het batig saldo alweer over de 1000,-.

In 1930 kelderen de landhuren:

        1929  2300,-
        1930  2000,-
        1931  1800,-
        1932  1300,-
        1935  1100,-

Wanneer de pastorie in 1935 voor 1300,- hersteld wordt, komt er een nadelig saldo van bijna 1000,-. Een lening van Giekerk (1400,-) helpt ze hier weer boven op. Er kan zelfs afgelost worden. In 1941 is ze geheel weggewerkt. Er is weer een best batig saldo, ondanks de enorm gedaalde landhuren, die ook in de oorlogstijd niet boven de 1250,- uitkomen.

In 1943 komt de hoofdelijke omslag van 300,- op 500,-. Later komt ook de vrijwillige kerkbelasting erbij. Maar de uitgaven worden groter. Een strop is de 1250,- die in 1945 aan de molest betaald moet worden. Dit betekent een flinke aderlating voor het bezit boekje.

In 1947 begint de kerk slechter te boeren, gelden op lopende rekening moeten worden opgenomen, ondanks dat de hoofdelijke omslag van 500,- op 800,- komt, maar de uitgaven stijgen dermate dat het één het ander niet dekt. Zelfs als in 1948 de hoofdelijke  omslag op 1080,- komt en in 1949 op 1880,- kan het nog niet uit en in die toestand zitten we nog.

De inkomsten uit bezit zijn in verhouding tot het huidig prijs­peil ontstellend laag en de hoofdelijke omslag zal de kerk door deze zware tijd moeten heen helpen. Pas als de duurte afneemt hebben we normalere verhoudingen te verwachten.