GESCHIEDENIS VAN OENKERK, GIEKERK EN WIJNS

hoofdstuk 2


De%20Nie-Ouwendiijk-Kamminga_hf.jpg


ds. De Nie





2. 1200-1600

 

De tijd waarin we nu beland zijn, na het jaar 1200, is ons weer wat beter bekend, omdat er wat meer schriftelijke gegevens tot ons zijn gekomen. Verhalen van kroniekschrijvers en oorspronkelijke dokumenten, voornamelijk in het oud-Fries of Latijn.

Als dit licht zo 1200 weer helderder begint te schijnen, zien we dat Wijns, of liever Winingen, een heel belangrijke rol in dit deel van Friesland speelt. Het is namelijk de plaats waar de grietmannen uit de omtrek van heel Oostergo samenkomen voor alle vergaderingen en belangrijke besluiten, en waar zij rechtspreken over alle zaken in Oostergo. Wijns is dus de zetel van het gerechtshof van Oostergo. Ik zal u hier niet vermoeien met beschouwingen over het oud-Friese recht, dat al belangrijk ouder is dan het jaar 1200 en uit de oudste tijden stamt. Hoe interessant het ook zou zijn maar het zou ons op zijpaden voeren en teveel tijd vergen.

Het zal u wel interesseren in het kort één en ander te horen van wat er in Wijns te doen is geweest. Merkwaardig dat dit kleine dorpje voor een zo belangrijke functie gekozen is! Aanzienlijke personen, edelen, hebben er naar mijn weten nooit gewoond. States hebben er nooit gestaan. Maar het is misschien wel daarom dat Wijns gekozen is en het is een blijk te meer van de Friese vrijheid, in een land van vrije boeren geen klasse rechtspraak, maar echte democratie. Daarom is in één van de kleinste dorpen het middelpunt, het verzamelpunt gekozen. Daarom verleent één van de kleinste dorpen zijn naam aan een hele landstreek, want in de komende eeuwen wordt "Districkt Wininge" de naam voor heel Oostergo!

De ligging van Wijns, aan de Dokkumer Ee, zal ook wel een belangrijk punt geweest zijn. Immers, de verbindingen waren moeilijk in het oude Friesland. Wateren en moerassen maakten verre landreizen erg ongerieflijk en praktisch onmogelijk. De grietmannen kwamen natuurlijk per schip van alle kanten over de Friese wateren via de Dokkumer Ee naar Wijns.

Waar ze vergaderden en waar de rechtszittingen plaatsvonden? We weten het niet, mogelijk in de open lucht of anders in het nieuw gebouwde kerkje, de trots van het dorp.

 

De eerste samenkomst in Wijns die ik vermeld heb gevonden, is in het jaar 1224. Abt Emo, van de abdij Bloemhof te Wittewierum, vertelt daarvan in zijn kroniek. Abt Emo had grote onenigheid met proost Henderik van een klooster dichtbij Wittewierum, ook in het oosten van Groningerland. De beide partijen zijn tweemaal opgeroepen, de laatste maal door de paus zelf, om te verschijnen en gehoord te worden te Wijns en te Dokkum. Wel een bewijs voor de centrale plaats van het kleine dorp Wijns!

"De Werf" heet een plaats op het tichelwerk vlak langs de Ee (Piebe de Boer). Kent iemand een stuk land met een naam, die aan de werf herinnert? Dit even tussen haakjes.

Kort daarop in 1232 horen we, dat de Friezen uit Friesland en Groningerland een samenkomst hebben gehouden te Wijns ter bestrijding van de Trentones, de Drenten die blijkbaar naar het noorden lastig werden.

Zoals ik reeds zei, komen in deze tijd ook geregeld de grietmannen van Oostergo in Wijns samen. De grietman is een figuur die burgemeester en rechter tegelijk is. Hij is de opvolger van de schout, de seelta, die in de tijd dat Friesland het eigendom van buiten-landse graven was, in hun naam deze funktie uitoefende. Rond 1230 wordt de schout vervangen door en omgedoopt in grietman in de tijd van de volledige Friese vrijheid.

Eén van de eerste grietmannen van Tietjerksteradeel woonde te Giekerk. Hij heette Dodo. Het moet natuurlijk een bekwaam en invloedrijk man zijn geweest. Het pleit voor Giekerk, dat zulk een man daar woonde.

In 1242 was Dodo met nog vijf andere grietmannen aanwezig op een belangrijke vergadering te Wijns, waar ze met elkaar het bestuursreglement vaststelden voor het zuidelijk deel van de oude Middelzee dat dichtgeslibt was, en als nieuw land door vele boeren bewoond werd. Dit document dat bewaard is gebleven heet: Wilher Thesnija landen (Keur van het nieuwe land) en draagt als onderschrift: gegeven te Wijns in het jaar onzes Heren 1242 den maandag voor het geboortefeest van de H. Johannes de Doper.

Kort tevoren had men te Wijns ook het reglement voor Oostergo zelf opgesteld. Een deel hiervan, getiteld "Wininge Wilkerren" de keuren van Wijns,  is twee jaar geleden in het oudhandschrift uit het Fries Museum teruggevonden. Het bevat in hoofdzaak voorschriften voor de organisatie van de gerechtszittingen die te Wijns gehouden werden. Tal van maatregelen moesten genomen  worden, dat deze voorschriften letterlijk werden bewaard en dat niemand ze zou kunnen vervalsen. Zo werd er in bepaald dat er van dit stuk zes copieën gemaakt moesten worden, voor ieder der grietmannen één. Het origineel werd opgeborgen in het klooster Bartlehiem in een kistje met drie sleutels erop en verzegeld bovendien met het zegel van de abten van Klaarkamp en Marieëngaarde en van de proost van Bergum. De drie sleutels werden ook nog weer verdeeld, de ene ging van jaar tot jaar rond onder de grietmannen, de tweede werd bewaard in Leeuwarden, de derde in Bartlehiem zelf. Het Wijnzerrecht werd dus dik beschermd!

We lezen er o.a. in dat in de lijdenstijd van vastenavond tot en met Pasen geen rechts-zittingen mogen worden gehouden, behalve in gevallen van uiterste noodzaak, b.v. doodslag. Ook tijdens de mis staat de zitting waarschijnlijk stop. Boeten voor het niet verschijnen van beklaagden en ook van de rechters zelf worden vastgesteld. Je mag één keer zeggen dat je het vergeten hebt als rechter, meer niet. En zo is er van allerlei in te vinden.

We hadden het zojuist over het klooster Bartlehiem. Dat bestond nog maar net, het was in 1175 gesticht en was uitsluitend voor vrouwen. Een nonnenklooster dus. Vrome jonge dochters uit de Trijnwouden zullen er zeker dikwijls plaats hebben gevonden. Het werd gesticht door de abt Frederik van het klooster van Hallum, dat tien jaar eerder opgericht werd, maar zo'n grote toeloop van mannen zowel als van vrouwen kreeg, dat de abt er geen raad mee wist en ongerust werd of het wel veilig was beide seksen bij elkaar te laten. Hij zocht naar een geschikte plek voor een apart nonnenklooster en weldra bouwde hij Bartlehiem = Bethlemem.

Er is dus onder de Christenen in Friesland een sterke godsdienstige belangstelling geweest en een verlangen naar het heilige kloosterleven. Op de plaats van het klooster staat nu een boerderij. Na de Kerkhervorming zijn spoedig alle kloosters gesloopt. Ook Bartlehiem ontkwam dit lot niet. Het is echter nog duidelijk te zien, waar de plek geweest is, een eindje van de Ee af in het land.

Om op  Wijns terug te komen, in volgende tijden horen we geregeld van bijeenkomsten aldaar. Eerst kwamen er zes grietmannen samen. Later zijn het er acht, die van Leeuwar-deradeel, Dantumadeel, Tietjerksteradeel, Idaard, Ferwerd, Dongeradeel, Kollumerland en Rauwerderhem. Oorkonden van besluiten van de grietmannen en hun medegezworenen vergaderd te Wijns, Winingin, zijn bewaard, b.v. uit de jaren 1314, 1318, 1379 en 1400.

U ziet, verschillende eeuwen lang is de rol van Wijns dezelfde gebleven. Een voorbeeld van zo'n oorkonde (uit het oud-Fries) anno 1400: Aan iedereen zij bekend en openbaar wanneer zij deze brief lezen, dat wij, de mena achtene te Wijns, in Oostergoland de goede lieden van Ameland vrijgeleide geven in ons land te varen en te gaan naar Groningen. Ter bevestiging hiervan zo hebben wij, de mena achtene, deze brief verzegeld met het Wijnzerzegel. Gegeven te Wijns in het jaar 1400 op de feestdag van de H. Maagd Juliana 16 februari. Dit is dus een handelsvrijgeleide.
 
Over de nu komende anderhalve eeuw kan ik u weinig interessants vertellen. Er zijn wel verschillende oorkonden, waarin Oenkerk, Giekerk en Wijns genoemd worden, maar die handelen vrijwel alleen over landerijen aldaar. En hoewel het mij bij sommigen gelukt is, om precies uit te maken over welke gronden het ging, zal ik u daar maar niet mee vermoeien. Ze zijn nog wel interessant om de namen van de bewoners en de namen van landen of sloten.

Zo vinden we in 1408 al een Sminia in Oenkerk, in 1475 een Siorda in Giekerk. In 1439 was heer Sirik pastoor van Oenkerk. Zijn eigen zegel kunt u nog zien hangen aan een oorkonde in het Prov. Archief. In 1460 was heer Johannes pastoor te Wijns. Ook zijn zegel is bewaard! In 1480 had Giekerk een pastoor die heer Andries heette. Maar meer dan de naam weten wij niet. In Giekerk vertrekt in 1504 heer Sijke. Enige vooraanstaande personen te Leeuwarden schrijven dan een brief naar de gemeente Giekerk om heer Gowerd als pastoor aan te bevelen. De dorpen kozen dus zelf hun pastoor, geen bisschop wees ze aan. Het is alles vrijheid wat de klok slaat.

In een stuk van 1480 vind ik de nieuwe meer al vermeld (Wijamaer). U weet wel, de brede sloot in het noorden van de Wijnzerpolder. Hoe oud zal de oude meer dan wel niet zijn!

 Ook het bekende water de Uilemeer, lopende van de Murksbrug van Oenkerk naar Wijns, komt al vroeg voor. In 1498 vond ik hem al. Toen heette het Wijlaardere maer, later Willaerdere maer (Uilemeer). Wijlaerd is ook de naam van een buurtschap vlak ten Oosten van Leeuwarden.

Pas in het jaar 1511 krijgen we meer idee van de toestand in onze dorpen. We leven dan in de tijd dat de Friese vrijheid voorbij is. Sinds 1498 heersen hier de Saksische hertogen. Een voordeel, de heftige twisten en veten tussen schieringers en vetkopers, die deze landen jarenlang woelig en onrustig maakten, zijn voorbij. Het land verheugt zich in een voorheen ongekende rust. Hertog George gaf in 1511 opdracht dat alle gronden van Friesland geregistreerd moesten worden om een evenredige belasting te heffen. Dit zogenaamde register van de Aanbreng van 1511 is gelukkig bewaard en bevat de namen van de boeren en landeigenaren, de hoeveelheid grond van ieder en de huurprijs of ge-taxeerde huurwaarde van grote delen van Friesland. Onder Wijns zien we dan 22 boeren wonen. Onder Giekerk 27 en onder Oenkerk 38. Aanzienlijke geslachten vinden we in Wijns niet. In Oenkerk wonen Tako Heemstra, Hessel Sminia, Andries Siekama en Los Unnis. Waarschijnlijk woonden deze families op Heemstra-State, Eijsingha State, Stania State en Unia sate of State. Ook Giekerk heeft zijn landadel: we vinden er de namen Wiggersma, Donia, Siorda, Eeckama en Doekama. Alleen Siorda is ons nog bekend, denk aan de plek waar eens Sjoerda-State stond, in 1840 afgebroken. Eijsingha-State, dat stond vlak bij de Wed. Vogeltje Bouma, is in 1759 afgebroken.

1511 - dat begint tegen de tijd der Hervorming te lopen! In 1517 plakte Luther zijn stellingen aan te Wittenberg. Dat heeft ook voor onze streken belangrijke gevolgen gehad. Friesland stond altijd nogal vrij zelfstandig tegenover Rome. Belasting aan de paus bracht men niet op, men vond dit lastig en ongewoon. Ook het celibaat kwam er bekaaid af. De meeste dorpspastoors leefden rustig met vrouw en kinderen, zij waren één met het volk. Een echte nationale geestelijkheid was over het algemeen vrij ruim en open wat de zaken van het geloof betreft, en velen stelden het gezag van de Bijbel boven de Roomse kerkelijke instellingen. Geen wonder dat  Luthers woorden  ook in Friesland  weerklank  vinden.

Rond 1525 komen de eerste kerkelijke edicten al af ter bedwinging van de nieuwe ketterij. In Jelsum stond al vroeg een pastoor die eigenlijk al hervormd preekte.

Geleidelijk wordt de bodem voor de Hervorming voorbereid. Maar er zou een zware strijd te voeren zijn eer het zover was. Na een tijdperk van vervolging van de jonge beweging en inquisitie, richtte Paus Pius IV in 1561 het nieuwe bisdom Leeuwarden op. De Friese geestelijkheid was hier allerminst van gediend. Vele pastoors begonnen nu vrijmoedig en zonder omwegen in Hervormde zin te prediken. Het volk raakte in beweging tegen de vervallen kerk, die haar luister en goede naam bij de dag verloor. Vooral de kloosters stonden wat dat betreft slecht bekend.

Giekerk heeft al vroeg met de nieuwe leer kunnen kennismaken, want hier stond als pastoor Gelluis Hotzonides Sneearuis (Jelle Hotzes uit Sneek), die later één van de belangrijkste Friese Hervormers zou worden en voor de vestiging van de Hervormde Kerk in Friesland in daad, woord en geschrift ontzaglijk veel gedaan heeft. Hij is de Hervormer van Leeuwarden geweest, en heeft door zijn geschriften overal in de lande grote invloed gehad. Reeds als pastoor van Giekerk was hij niet alleen getrouwd maar ook door zelfstandig onderzoek geheel en al gewonnen voor de Hervorming. Volgens sommige onderzoekers verliet hij lang voor 1565 de R.K. Kerk en zei meteen zijn dorp en de pastorie in de Giekerker Hoek vaarwel, trok heel Friesland af en leidde overal de sluip vergaderingen van de Hervormden.

Volgens mijn gegevens is het even anders. Hij stond in Giekerk tot het jaar 1567, het rampjaar voor de Hervormden in Friesland. Het jaar daarvoor, 1566, was de Hervorming openlijk ingevoerd. De R.K. stadhouder Aremberg trok zich terug uit Leeuwarden, maar in 1567 kwam hij terug met een sterke troepenmacht en nam de macht in handen. Op 29 maart 1567 gaf hij bevel tot het gevangen nemen van 38 priesters, die Hervomd waren geworden en we vinden in deze lijst natuurlijk ook Jelle Hotzes van Giekerk. Van deze man is ongetwijfeld veel invloed in zijn omgeving uitgegaan, want ook de pastoor van Oudkerk, Sieke Wijbenz, en die van Wijns, Gerrijt Lamberts, staan op het lijstje!

Zij  hebben er echter niet op gewacht! Met anderen, wien het vuur ook te na aan de schenen kwam, zijn zij gevlucht naar OostFriesland (Emden en omstreken). In totaal vluchtten ruim zeventig voormalige geestelijken, meerendeels van het platteland. In heel Tietjerksteradeel waren het steeds de pastoors van Giekerk, Wijns en Oudkerk en misschien Eestrum die vluchtten moesten; wel een bewijs dat het hier in de Trijnwouden een broeinest der Hervorming was!

Nu breekt een zware tijd aan. Jelle Hotzes (Gellius) komt telkens terug in Friesland en ontwikkelt ondergronds een grote aktiviteit! Alle pastoorsplaatsen werden nu bezet met erkende voorstanders van Spanje en Rome. In maart 1567 vluchtte, zoals ik al zei, de Hervormde pastoor Gerrijt Lamberts van Wijns, en 3 juni van hetzelfde jaar zat de nieuwe er al weer: Antonis Tonisz. Dit was geen beste broeder, zoals straks wel zal blijken. Dertien jaar heeft hij de Wijnzer standplaats vervuld.

Ook Giekerk en Oudkerk kregen felle R.K. pastoors. In Oenkerk was de oude pastoor gebleven. Die had zich dus nog niet op het pad der Hervorming begeven en hoefde niet te vluchten. Inwendig voelde hij vast en zeker wel sympathie ervoor! Hij zal vaak genoeg met Jelle uit Giekerk gepraat hebben. Later zal dit ook blijken.

De R.K. overmacht heeft tot 1580 geduurd. Langzamerhand was de kracht der Hervorming overal toegenomen. Het verraad van stadhouder Rennenberg, die in 1680 openlijk de zijde van Spanje koos, gaf de doorslag en nu wordt de R.K. Godsdienst in Friesland afgeschaft en verboden.

Vele priesters en monniken namen in die dagen het Hervomde Geloof aan. Natuurlijk niet altijd uit diepste overtuiging. Verreweg de meerderheid van de bevolking was antipapist, en zo ging menig dorpspastoor zonder verdere omslag als Hervormde predikant in zijn eigen dorp optreden!

Ook Oenkerk heeft waarschijnlijk dit schouwspel gezien! De oude pastoor Douwe Meinerts was rustig gebleven. Waarschijnlijk heeft ook hij afgekondigd op zekere dag voor het laatst de mis te bedienen en de volgende zondag als Gereformeerd predikant in zwarte mantel te zullen preken! Hij heeft het niet lang gedaan. In 1581 zat hij nog in de pastorie van Oenkerk, maar spoedig daarna,  in 1596  blijkt hij er  niet meer te  zijn en  horen wij nooit meer iets van hem. Het kan zijn dat hij overleden is, het kan zijn dat hij, als toch nog te weinig overtuigd Hervormd, van hogerhand is afgezet.

De pastoors van Giekerk en Wijns, Roelof Willems en Anthonis Tonisz, vluchtten in begin 1580. De grond werd hun, fel R.K., te heet onder de voeten. Ook die van Oudkerk verdween. Pastoor Anthonis Tonisz van Wijns waagde het om in de zomer van 1580 naar Wijns terug te keren! Hij had kennelijk geldgebrek en probeerde nog wat centen los te krijgen. Hij vond een voormalige parochiaan in het pastoorshuis wonen, Peter Dirks, die de pastoorslanden gehuurd had en nu zelf gebruikte. Zijn huurprijs zou 40,- gg bedragen. Pastoor Tonisz ging als een razende te keer en zei dat het hem toekwam. Er kwamen handtastelijkheden van. Peter Dirks had een baard en daar trok de pastoor uit alle macht aan. Bovendien sloeg de waarde priester de man blauw en bloedig en hij was zo goed niet of hij betaalde de pastoor de centen. Toen pastoor Tonisz vertrok, nam hij in de gauwigheid nog twee zilveren kerkschillen mee. De rest van de kostbaarheden was grotendeels al door soldaten geroofd. De gemeente Wijns hield nog een halfzilveren, halfkoperen miskelk over en een kleine ciborie waarin de heilige ouwel bewaard werd, die de kerkvoogden samen voor 18 gg verkochten.

In de andere dorpen ging het wat rustiger. In Giekerk had men in nov. 1579 nog onder de felle R.K. pastoor Roelof al enkele kostbaarheden moeten verkopen (kelk en ciborie) voor de belasting, die geheven werd om de Waalse soldaten uit Friesland te sturen en ze te betalen. Op Goede Vrijdag 1580 kwam een zekere Sitie Brouwer, wonende op het Vlied te Leeuwarden, met drie soldaten te Giekerk aan, zei opdracht te hebben van het Hof, en nam een zilveren kelk en plateel en olievaten met een lepeltje en een aflatenbosje van zilver in beslag. Zo was alles foetsie!

Nadat pastoor Roelof gevlucht was, werd de pastoorswoning met landen (nu Sijmen de Vries) verhuurd aan twee broers, Sasker en Teunis Siets, voor 29 gg. Kerk en armendiakens worden aangesteld, en de schoolmeester, Sipke Sigers, belooft ook Hervormd te worden. Hij vraagt meteen al om meer traktement en slaat een begerig oog ook op de landen, die vroeger door de kapelaan gebruikt werden!

 In Oenkerk verliep alles het rustigst. Pastoor Douwe Meinerts bleef kalm zitten, zoals gezegd, en de oude kerkvoogden Claes Tiepkes en Sidts Jeppes ook. Op Paasavond 1580 verkochten ze twee kelken met een monstrans van zilver, alles samen 3 pond zilver, voor 18 stuivers het lood. Al die zaken werden afgewikkeld in de herberg, waar Wibrant Peensee achter de tapkast stond. Vanouds was dit kerkegrond. Ook nu nog betaald Auke de Boer 0,56 grondpacht per jaar aan de kerkvoogdij van Oenkerk.

 De komende tijd kenmerkt zich door een groot gebrek aan predikanten. In 1580 waren er in heel Friesland niet meer dan 50. Hele grietenijen hadden er soms maar één. Bovendien waren heel wat oude kerkelijke gronden verdonkeremaand, zodat de inkomsten niet meer toereikend waren voor een eigen predikant. Deze twee dingen zijn oorzaak geworden van de vele combinaties van gemeenten in Friesland. De pastoors hadden vroeger nog allerlei extra inkomsten, voor alles moest dik worden betaald. Dat werd nu anders! Nu moesten de goederen alleen het traktement opbrengen.

Het is wel zeker dat onze dorpen van 1581 tot 1596 geen eigen predikant hadden, maar nu en dan b.v. vanuit Leeuwarden bediend werden. Gellius Sneeanus zal wel eens overgewipt zijn naar zijn oude gemeente. In 1596 begint het oudst bewaard gebleven kerkeboek van Oenkerk (kerkvoogdij) en daarin lezen we dat een zekere Jeltze Piters als boer in het pastoorshuis woonde voor 32,- huur. Toen was het dus nog vacant.

We horen het eerst van een dominee hier in een bericht uit 1601, waarin de inwoners van de Trijnwouden gelast worden hun predikant te ontslaan en te laten vertrekken naar Kollum. Hoe de man heette is onbekend. Als hij in Oenkerk gewoond heeft, heeft zijn verblijf niet langer dan een paar jaar geduurd, omdat het in 1596 nog vacant was. Alles is nog nieuw en onzeker in deze tijd. In 1602 wordt de schoolmeester van Oenkerk ontslagen en moet vertrekken, omdat hij weigert zich tot de Reformatie te begeven en de Ned. geloofsbelijdenis te ondertekenen!

Spoedig komt weer een eigen predikant, de eerste die met name bekend is, namelijk Florentius Johannes. Hij was hier in 1603 en 1604, maar vertrok in 1605 naar Sneek. Later speelde deze dominee een  belangrijke rol  in Hervormd  Friesland. Hij was een door en door rechtzinnige bewaker van de zuivere Hervormde Leer!

Hoelang de vacature nu geduurd heeft is niet precies bekend. Zijn opvolger en de eerste predikant die lange tijd bleef en de gemeente op poten zette was Julius Atzonis. Hij is hier reeds in 1614, maar kan best al vroeger gekomen zijn. Hij is de predikant van Oenkerk, Giekerk en Wijns en een enkele maal ondertekent hij een kerkrekening als: dienaar Jesu Christi in de Trijnwouden. Julius Atzonis stond hier van 1614 tot 1658, minstens 44 jaar. Hij is hier overleden en begraven. Het leven van zo'n dominee was wel heel anders dan tegenwoordig. Hij was boer erbij en gebruikte een deel van de pastoralia zelf. In de kerkvoogdijboeken vond ik b.v. meermalen een uitgave voor reparatie van de predikants-dorsvloer!

Hij heeft een groot gezin en zijn kinderen zijn van alle markten thuis. Eén, zijn zoon Atse Julius, door de dorpelingen "ons pastoorszoon" genoemd, begint als koopman. Als in 1641 nieuwe ramen in de kerk van Oenkerk gemaakt worden en de oude tufsteen wordt uitgehakt, reist Atse met de stenen naar Leeuwarden en beurt er bijna 10 gg voor, hetgeen een zeer hoog bedrag voor die tijd is. Later is Atse bakker geworden in Oenkerk. Een andere zoon, Johannis Julius, is timmerman naar het schijnt en doet meermalen karweitjes in de pastorie van zijn vader. Een derde zoon, Iepeke Julius, is schoenmaker.

In de tijd van Ds. Atzonis werd het interieur van de kerk van Oenkerk ingrijpend veranderd. Nieuw uurwerk in 1622 (vervangen in 1927). In 1631 werd de tegenwoordige preekstoel en het vierkant geleverd door Dirk Claesz, kistenmaker van Franeker. Het kostte alles bij elkaar 420,- (car gld). Per schip werd de preekstoel gebracht. De kwitantie is er nog! Er kwamen ook telkens nieuwe ramen bij, de oude kleine werden uitgehakt, ondermeer in 1631 en in 1641. Ze werden grotendeels betaald uit vrijwillige geschenken van de bewoners.

In 1641 werd ook het huidige doopvont en het losse koperen bekken vervaardigd, kosten  12,-. In deze tijd werd de huidige kerkvoogdijbank vervaardigd en in de kerk geplaatst. Aan weerszijden een zogenaamde knechtszitting! Hij werd geplaatst door Jhr. Seipiv Merkama v. Aylva, schoonzoon van Jhr. Frans v. Eijsingha, die zijn  schoonvader  had  opgevolgd  in 1656  als grietman  van
Tietjerksteradeel. Het wapen van Seipiv prijkt er nog op. Later is de bank door vererving aan de fam. Rinia van Nauta gekomen, en is door deze in 1908 aan de kerkvoogdij van Oenkerk geschonken.